28 juli 2025
De Belastingdienst heeft op 27 juni 2025 via de Kennisgroep verzekeringsproducten en assurantiebelasting helderheid gegeven over de fiscale behandeling van een lijfrenterekening bij wettelijke verdeling. Dit artikel bespreekt de gevolgen voor de langstlevende echtgenoot en de voorwaarden voor nabestaandenlijfrente.
De Belastingdienst heeft op 27 juni 2025 via de Kennisgroep Verzekeringsproducten en Assurantiebelasting helderheid gegeven over de fiscale behandeling van een lijfrenterekening bij wettelijke verdeling. Dit artikel bespreekt de gevolgen voor de langstlevende echtgenoot en de voorwaarden voor nabestaandenlijfrente.
Wat was de situatie?
De rekeninghouder van een lijfrenterekening overlijdt. Hij was gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Uit het huwelijk van de erflater en zijn partner (hierna: de langstlevende echtgenoot) zijn enkele kinderen geboren. In zijn testament heeft de erflater de wettelijke verdeling van toepassing verklaard. De langstlevende echtgenoot maakt geen gebruik van de ongedaanmakingsbevoegdheid zoals beschreven in artikel 4.18 BW. Alle erfgenamen (langstlevende echtgenoot en de kinderen) aanvaarden de nalatenschap zuiver. Er bestaat onduidelijkheid over hoe de wettelijke verdeling fiscaal uitwerkt in de situatie van een lijfrenterekening. Daarnaast speelt de vraag aan welke voorwaarden een nabestaandenlijfrente moet voldoen in de situatie dat het overlijden van de rekeninghouder heeft plaatsgevonden voordat de termijnen zijn ingegaan.
Vragen
Antwoorden
Beschouwing
De wettelijke verdeling houdt in dat de langstlevende echtgenoot van rechtswege de goederen van de nalatenschap verkrijgt onder de verplichting om de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening te nemen.[1] De kinderen krijgen een niet-opeisbare geldvordering op de langstlevende echtgenoot ter grootte van hun erfdeel. Die vordering is pas opeisbaar op het moment dat:[2]
De lijfrenterekening behoort tot de gemeenschap van goederen.[3] Door overlijden wordt de gemeenschap van goederen ontbonden.[4] Beide echtgenoten hebben op dat moment recht op een gelijk aandeel in de gemeenschap.[5] Dat betekent dat de helft van de lijfrenterekening aan de langstlevende echtgenoot toekomt op grond van het huwelijksvermogensrecht en de andere helft van de lijfrenterekening op grond van het erfrecht. De gehele lijfrenterekening komt dus toe aan de langstlevende echtgenoot.
De aard van de lijfrenterekening brengt met zich mee dat het opgebouwde lijfrentekapitaal moet worden gebruikt voor uitkeringen voor de oude dag of voor uitkeringen na het overlijden van de rekeninghouder. Als een rekeninghouder overlijdt, moet de volledige waarde worden aangewend voor een direct ingaande nabestaandenlijfrente.[6]
Dit betekent dat in deze situatie de langstlevende echtgenoot het saldo van de lijfrenterekening, die zich in de opbouwfase bevindt, moet omzetten in een direct ingaande nabestaandenlijfrente. De looptijd is in beginsel 5 jaar. De looptijd wordt met 1 jaar verkort voor elk jaar dat de leeftijd van de echtgenoot 15 jaar na de AOW gerechtigde leeftijd ligt.
Belang voor de praktijk
Lijfrentevoorzieningen zijn regelmatig onderdeel van de afwikkeling van de nalatenschap. Het is van belang om de fiscale spelregels te kennen.
De waarde van een lijfrentevoorziening is vrijgesteld van de heffing van erfbelasting.[7] Wel imputeert de helft van de waarde van de lijfrentevoorziening op de partner vrijstelling van een echtgenoot.[8] De vrijstelling van een echtgenoot blijft, na imputatie, minimaal € 207.886 (cijfers 2025).[9]
Een testateur kan ervoor kiezen de lijfrentevoorziening aan zijn kinderen te legateren. De kinderen kunnen deze voorziening immers, net als de partner, vrij van erfbelasting ontvangen. Voor de kinderen geldt geen imputatie op de vrijstelling.[10] Wel dienen zij over de toekomstige termijnen inkomstenbelasting te betalen. Door de lijfrente als legaat voor de kinderen op te nemen wordt de fiscale nalatenschap de facto verkleind.
Heb je suggesties of ideeën voor een volgend artikel? Stuur mij gerust een mail op jasper@deerfrechtdeskundige.nl. Samen komen we verder!
[1] Art. 4:13 lid 2 BW
[2] Art. 4:13 lid 3 BW
[3] Art. 1:94 BW
[4] Art. 1:99 lid 1a BW
[5] Art. 1:100 lid 1 BW
[6] Art. 3:126a lid 4 onderdeel b Wet IB 2001
[7] Art. 32 lid 1 onderdeel 5 SW jo. art. Art. 32 lid 4 SW
[8] Art. 32, lid 2, SW
[9] Art. 32 lid 2 SW
[10] Art. 32 lid 2 SW
Ben jij als professional betrokken bij erfrecht? Wil je jouw kennis op een efficiënte manier actueel houden en verder blijven ontwikkelen? Meld je dan aan voor Permanent Actueel van De Erfrechtdeskundige.